meevoeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | voer mee | voerde mee | heb meegevoerd |
jij, je, u | voert mee | voerde mee | hebt meegevoerd |
hij, zij, het | voert mee | voerde mee | heeft meegevoerd |
wij | voeren mee | voerden mee | hebben meegevoerd |
jullie | voeren mee | voerden mee | hebben meegevoerd |
zij, ze | voeren mee | voerden mee | hebben meegevoerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Meevoeren with some of the pronouns.
- Ik voer je mee naar het strand.
- Hij voert de bagage mee naar boven.
- Wij voeren de discussie mee tijdens de vergadering.
- Jullie voeren de hond mee naar het park.
- Zij voeren de kinderen mee naar de speeltuin.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Meevoeren with some of the pronouns.
- Ik voerde je mee naar het strand.
- Hij voerde de bagage mee naar boven.
- Wij voerden de discussie mee tijdens de vergadering.
- Jullie voerden de hond mee naar het park.
- Zij voerden de kinderen mee naar de speeltuin.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Meevoeren with some of the pronouns.
- Ik heb je meegevoerd naar het strand.
- Hij heeft de bagage meegevoerd naar boven.
- Wij hebben de discussie meegevoerd tijdens de vergadering.
- Jullie hebben de hond meegevoerd naar het park.
- Zij hebben de kinderen meegevoerd naar de speeltuin.