uitboren

Conjugations List of Uitboren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikboor uitboorde uitheb uitgeboord
jij, je, uboort uitboorde uithebt uitgeboord
hij, zij, hetboort uitboorde uitheeft uitgeboord
wijboren uitboorden uithebben uitgeboord
jullieboren uitboorden uithebben uitgeboord
zij, zeboren uitboorden uithebben uitgeboord

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitboren with some of the pronouns.

  • Ik boor uit om gaten te maken.
  • Jij boort uit in de werkplaats.
  • Hij/Zij boort uit met een krachtige boormachine.
  • Wij boren uit voor ons doe-het-zelf project.
  • Jullie boren uit op verschillende materialen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitboren with some of the pronouns.

  • Ik boorde uit voorzichtigheid.
  • Jij boorde uit terwijl ik toekeek.
  • Hij/Zij boorde uit zonder enige moeite.
  • Wij boorden uit in de vroege ochtend.
  • Jullie boorden uit op de verkeerde plek.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitboren with some of the pronouns.

  • Ik heb uitgeboord om het probleem op te lossen.
  • Jij hebt uitgeboord voor de nieuwe constructie.
  • Hij/Zij heeft uitgeboord tijdens de renovatie.
  • Wij hebben uitgeboord voordat we begonnen met bouwen.
  • Jullie hebben uitgeboord op de aangegeven punten.