aanbermen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | berm aan | bermde aan | heb aangebermd |
jij, je, u | bermt aan | bermde aan | hebt aangebermd |
hij, zij, het | bermt aan | bermde aan | heeft aangebermd |
wij | bermen aan | bermden aan | hebben aangebermd |
jullie | bermen aan | bermden aan | hebben aangebermd |
zij, ze | bermen aan | bermden aan | hebben aangebermd |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanbermen with some of the pronouns.
- Ik berm aan bij de rivier.
- Jij berm aan op het strand.
- Hij/Zij/Het bermt aan in het park.
- Wij bermen aan in de tuin.
- Jullie bermen aan bij de ingang.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanbermen with some of the pronouns.
- Ik bermde aan bij de rivier.
- Jij bermde aan op het strand.
- Hij/Zij/Het bermde aan in het park.
- Wij bermden aan in de tuin.
- Jullie bermden aan bij de ingang.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanbermen with some of the pronouns.
- Ik ben aangebermd bij de rivier.
- Jij bent aangebermd op het strand.
- Hij/Zij/Het is aangebermd in het park.
- Wij zijn aangebermd in de tuin.
- Jullie zijn aangebermd bij de ingang.