kandideren

Conjugations List of Kandideren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkandideerkandideerdeheb gekandideerd
jij, je, ukandideertkandideerdehebt gekandideerd
hij, zij, hetkandideertkandideerdeheeft gekandideerd
wijkandiderenkandideerdenhebben gekandideerd
julliekandiderenkandideerdenhebben gekandideerd
zij, zekandiderenkandideerdenhebben gekandideerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Kandideren with some of the pronouns.

  • Ik kandideer voor de functie van directeur.
  • Jij kandideert vaak voor prijzen.
  • Hij/zij kandideert zich als vrijwilliger.
  • Wij kandideren ons voor de gemeenteraadsverkiezingen.
  • Zij kandideren zich voor het sportteam.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kandideren with some of the pronouns.

  • Vorig jaar kandideerde ik me voor dezelfde functie.
  • Toen ik jong was, kandideerde ik me altijd voor wedstrijden.
  • Hij/zij kandideerde zich regelmatig voor beurzen.
  • In het verleden kandideerden wij ons voor politieke functies.
  • Zij kandideerden zich gisteren voor het evenement.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kandideren with some of the pronouns.

  • Ik heb mij gekandideerd voor de vacature.
  • Jij bent al eerder gekandideerd voor deze positie.
  • Hij/zij heeft zich succesvol gekandideerd voor de studie.
  • Wij zijn vorig jaar gekandideerd voor de prijs.
  • Zij hebben zich allemaal gekandideerd voor het project.