afpeinzen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | peins af | peinsde af | heb afgepeinsd |
jij, je, u | peinst af | peinsde af | hebt afgepeinsd |
hij, zij, het | peinst af | peinsde af | heeft afgepeinsd |
wij | peinzen af | peinsden af | hebben afgepeinsd |
jullie | peinzen af | peinsden af | hebben afgepeinsd |
zij, ze | peinzen af | peinsden af | hebben afgepeinsd |
PresensBeta
Example presens sentences for Afpeinzen with some of the pronouns.
- Ik peins af over de oplossing van het probleem.
- Jij peinst af hoe je de taak moet voltooien.
- Hij/zij peinst af over zijn/haar toekomstplannen.
- Wij peinzen af wat de beste strategie is.
- Zij peinzen af waarom het mis is gegaan.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afpeinzen with some of the pronouns.
- Ik peinsde af over de mogelijke oplossingen.
- Jij peinsde af hoe je de taak moest aanpakken.
- Hij/zij peinsde af over zijn/haar vorige ervaringen.
- Wij peinsden af wat er fout kon gaan.
- Zij peinsden af waarom het niet lukte.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afpeinzen with some of the pronouns.
- Ik heb afgepeinsd over de juiste beslissing.
- Jij hebt afgepeinsd hoe je het probleem kunt oplossen.
- Hij/zij heeft afgepeinsd over zijn/haar keuzes.
- Wij hebben afgepeinsd wat de gevolgen kunnen zijn.
- Zij hebben afgepeinsd waarom het niet werkte.