afdragen

Conjugations List of Afdragen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdraag afdroeg afheb afgedragen
jij, je, udraagt afdroeg afhebt afgedragen
hij, zij, hetdraagt afdroeg afheeft afgedragen
wijdragen afdroegen afhebben afgedragen
julliedragen afdroegen afhebben afgedragen
zij, zedragen afdroegen afhebben afgedragen

Presens
Beta

Example presens sentences for Afdragen with some of the pronouns.

  • Ik draag de boeken af aan de bibliothecaris.
  • Jij draagt je verantwoordelijkheden goed af.
  • Hij draagt zijn bijdrage af aan de belastingdienst.
  • Zij draagt haar jas netjes af in de garderobe.
  • Wij dragen onze kleding af voor het wassen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afdragen with some of the pronouns.

  • Ik droeg de boeken af aan de bibliothecaris.
  • Jij droeg je verantwoordelijkheden goed af.
  • Hij droeg zijn bijdrage af aan de belastingdienst.
  • Zij droeg haar jas netjes af in de garderobe.
  • Wij droegen onze kleding af voor het wassen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afdragen with some of the pronouns.

  • Ik heb de boeken afgedragen aan de bibliothecaris.
  • Jij hebt je verantwoordelijkheden goed afgedragen.
  • Hij heeft zijn bijdrage afgedragen aan de belastingdienst.
  • Zij heeft haar jas netjes afgedragen in de garderobe.
  • Wij hebben onze kleding afgedragen voor het wassen.