de-escaleren

Conjugations List of De-escaleren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikde-escaleerde-escaleerdeheb gede-escaleerd
jij, je, ude-escaleertde-escaleerdehebt gede-escaleerd
hij, zij, hetde-escaleertde-escaleerdeheeft gede-escaleerd
wijde-escalerende-escaleerdenhebben gede-escaleerd
julliede-escalerende-escaleerdenhebben gede-escaleerd
zij, zede-escalerende-escaleerdenhebben gede-escaleerd

Presens
Beta

Example presens sentences for De-escaleren with some of the pronouns.

  • Ik de-escaleer de situatie.
  • Jij de-escaleert regelmatig conflicten.
  • Hij/Zij de-escaleert de spanning in het gesprek.
  • Wij de-escaleren de ruzie tussen de twee partijen.
  • Jullie de-escaleren de agressieve sfeer in de groep.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for De-escaleren with some of the pronouns.

  • Ik de-escaleerde vaak om verdere problemen te voorkomen.
  • Jij de-escaleerde gisteren een verhitte discussie.
  • Hij/Zij de-escaleerde de situatie niet toen het nodig was.
  • Wij de-escaleerden de spanning geleidelijk aan.
  • Jullie de-escaleerden altijd effectief in dergelijke gevallen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for De-escaleren with some of the pronouns.

  • Ik heb gedescaleerd na het incident.
  • Jij bent al eerder gedescaleerd in vergelijkbare situaties.
  • Hij/Zij heeft de escalatie succesvol gedescaleerd.
  • Wij hebben de spanning tijdig gedescaleerd.
  • Jullie zijn betrokken geweest bij de gedescaleerde confrontatie.