prutsen

Conjugations List of Prutsen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikprutsprutsteheb geprutst
jij, je, uprutstprutstehebt geprutst
hij, zij, hetprutstprutsteheeft geprutst
wijprutsenprutstenhebben geprutst
jullieprutsenprutstenhebben geprutst
zij, zeprutsenprutstenhebben geprutst

Presens
Beta

Example presens sentences for Prutsen with some of the pronouns.

  • Ik pruts aan mijn fiets om hem te repareren.
  • Jij prutst altijd met je telefoon.
  • Hij prutst graag in de keuken en probeert nieuwe recepten uit.
  • Wij prutsen met de puzzelstukjes om de afbeelding compleet te maken.
  • Zij prutsen aan hun kleding om de juiste pasvorm te krijgen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Prutsen with some of the pronouns.

  • Vroeger prutste ik vaak met elektronica als hobby.
  • Toen ik jong was, prutsten we altijd met lego om nieuwe creaties te bouwen.
  • Hij prutste gisteren met de tuinslang maar veroorzaakte per ongeluk een waterballet.
  • Wij prutsten vroeger met verf en maakten kleurrijke kunstwerken.
  • Zij prutsten tijdens de vakantie met de tent en leerden hoe ze hem moesten opzetten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Prutsen with some of the pronouns.

  • Ik heb aan mijn fiets geprutst en nu rijdt hij weer goed.
  • Jij hebt de hele dag met je computer zitten prutsen.
  • Hij heeft in zijn garage aan de motor geprutst.
  • Wij hebben aan het schilderij geprutst totdat het perfect was.
  • Zij hebben met de instellingen van de camera geprutst om de beste foto te maken.