leven

Conjugations List of Leven.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikleefleefdeheb geleefd
jij, je, uleeftleefdehebt geleefd
hij, zij, hetleeftleefdeheeft geleefd
wijlevenleefdenhebben geleefd
jullielevenleefdenhebben geleefd
zij, zelevenleefdenhebben geleefd

Presens

Example presens sentences for Leven with some of the pronouns.

  • Ik leef een actief en gezond leven.
  • Jij leeft je eigen leven, niemand kan dat voor je bepalen.
  • Hij leeft zijn droom en reist de wereld rond.
  • Wij leven in een snel veranderende maatschappij.
  • Zij leven samen als gelukkig getrouwd stel.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Leven with some of the pronouns.

  • Vroeger leefde ik in een klein dorpje.
  • Toen ik jong was, leefden we met minder technologie.
  • Hij leefde een rustig leven voordat hij beroemd werd.
  • In die tijd leefden mensen eenvoudiger en natuurlijker.
  • Als kind leefde zij in haar eigen fantasiewereld.

Perfectum

Example perfectum sentences for Leven with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn hele leven in Nederland gewoond.
  • Jij bent naar het buitenland gereisd en hebt daar een tijdje geleefd.
  • Hij heeft veel avonturen beleefd tijdens zijn leven.
  • Wij hebben vele ups en downs gekend in ons leven.
  • Zij heeft altijd voluit geleefd en geen spijt gehad.