uitplunderen

Conjugations List of Uitplunderen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikplunder uitplunderde uitheb uitgeplunderd
jij, je, uplundert uitplunderde uithebt uitgeplunderd
hij, zij, hetplundert uitplunderde uitheeft uitgeplunderd
wijplunderen uitplunderden uithebben uitgeplunderd
jullieplunderen uitplunderden uithebben uitgeplunderd
zij, zeplunderen uitplunderden uithebben uitgeplunderd

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitplunderen with some of the pronouns.

  • Ik plunder het huis uit.
  • Jij plundert de winkel uit.
  • Hij/Zij/Het plundert de bank uit.
  • Wij plunderen de stad uit.
  • Jullie plunderen de schatkist uit.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitplunderen with some of the pronouns.

  • Ik plunderde het huis uit.
  • Jij plunderde de winkel uit.
  • Hij/Zij/Het plunderde de bank uit.
  • Wij plunderden de stad uit.
  • Jullie plunderden de schatkist uit.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitplunderen with some of the pronouns.

  • Ik heb het huis uitgeplunderd.
  • Jij hebt de winkel uitgeplunderd.
  • Hij/Zij/Het heeft de bank uitgeplunderd.
  • Wij hebben de stad uitgeplunderd.
  • Jullie hebben de schatkist uitgeplunderd.