beschimpen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | beschimp | beschimpte | heb beschimpt |
jij, je, u | beschimpt | beschimpte | hebt beschimpt |
hij, zij, het | beschimpt | beschimpte | heeft beschimpt |
wij | beschimpen | beschimpten | hebben beschimpt |
jullie | beschimpen | beschimpten | hebben beschimpt |
zij, ze | beschimpen | beschimpten | hebben beschimpt |
PresensBeta
Example presens sentences for Beschimpen with some of the pronouns.
- Ik beschimpel mijn collega niet.
- Jij beschimpt de tegenstander tijdens het spel.
- Hij beschimpt zijn buurman voortdurend.
- Zij beschimpen de politicus vanwege zijn beleid.
- Wij beschimpen de leraar niet, we respecteren hem.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Beschimpen with some of the pronouns.
- Ik beschimpte mijn broer regelmatig toen we jong waren.
- Jij beschimpte altijd je klasgenoten in de middelbare school.
- Hij beschimpte de klanten tijdens zijn werk in de winkel.
- Zij beschimpte haar docenten op de universiteit.
- Wij beschimpten de scheidsrechter na de slechte beslissing.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Beschimpen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn vriendin vorige week beschimpt.
- Jij hebt de buren al eerder beschimpt.
- Hij heeft zijn ouders nooit openlijk beschimpt.
- Zij heeft haar ex-vriend publiekelijk beschimpt.
- Wij hebben de criticus scherp beschimpt voor zijn ongefundeerde kritiek.