inlenen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | leen in | leende in | heb ingeleend |
jij, je, u | leent in | leende in | hebt ingeleend |
hij, zij, het | leent in | leende in | heeft ingeleend |
wij | lenen in | leenden in | hebben ingeleend |
jullie | lenen in | leenden in | hebben ingeleend |
zij, ze | lenen in | leenden in | hebben ingeleend |
PresensBeta
Example presens sentences for Inlenen with some of the pronouns.
- Ik leen een boek in bij de bibliotheek.
- Jij leent geld in van je vriend.
- Hij leent mijn fiets in voor het weekend.
- Zij lenen gereedschap in voor hun klus.
- Wij lenen een auto in voor onze vakantie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Inlenen with some of the pronouns.
- Ik leende een boek in bij de bibliotheek.
- Jij leende geld in van je vriend.
- Hij leende mijn fiets in voor het weekend.
- Zij leenden gereedschap in voor hun klus.
- Wij leenden een auto in voor onze vakantie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Inlenen with some of the pronouns.
- Ik heb een boek ingeleend bij de bibliotheek.
- Jij hebt geld ingeleend van je vriend.
- Hij heeft mijn fiets ingeleend voor het weekend.
- Zij hebben gereedschap ingeleend voor hun klus.
- Wij hebben een auto ingeleend voor onze vakantie.