bivakkeren

Conjugations List of Bivakkeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbivakkeerbivakkeerdeheb gebivakkeerd
jij, je, ubivakkeertbivakkeerdehebt gebivakkeerd
hij, zij, hetbivakkeertbivakkeerdeheeft gebivakkeerd
wijbivakkerenbivakkeerdenhebben gebivakkeerd
julliebivakkerenbivakkeerdenhebben gebivakkeerd
zij, zebivakkerenbivakkeerdenhebben gebivakkeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Bivakkeren with some of the pronouns.

  • Ik bivakkeer in een tent tijdens de vakantie.
  • Jij bivakkeert graag in de natuur.
  • Hij of zij bivakkeert vaak in de bergen.
  • Wij bivakkeren regelmatig op de camping.
  • Jullie bivakkeren momenteel bij het meer.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bivakkeren with some of the pronouns.

  • Vroeger bivakkeerde ik altijd op de boerderij van mijn grootouders.
  • Toen ik jonger was, bivakkeerde ik regelmatig in het bos.
  • Mijn vriendin bivakkeerde vaak met haar familie aan zee.
  • In die tijd bivakkeerden we meestal in een klein tentje.
  • Elke zomer bivakkeerden jullie in dezelfde camping.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bivakkeren with some of the pronouns.

  • Ik heb gebivakkeerd in de bossen vorige zomer.
  • Jij bent al eerder in dat gebied gebivakkeerd.
  • Hij of zij heeft meerdere keren gebivakkeerd in de duinen.
  • Wij hebben vorig jaar twee weken gebivakkeerd in Frankrijk.
  • Jullie zijn onlangs in de bergen gebivakkeerd.