debuggen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | debug | debugde | heb gedebugd |
jij, je, u | debugt | debugde | hebt gedebugd |
hij, zij, het | debugt | debugde | heeft gedebugd |
wij | debuggen | debugden | hebben gedebugd |
jullie | debuggen | debugden | hebben gedebugd |
zij, ze | debuggen | debugden | hebben gedebugd |
Presens
Example presens sentences for Debuggen with some of the pronouns.
- Ik debugg de code om fouten op te sporen.
- Jij debugt de applicatie voor het testen.
- Hij/Zij debugt regelmatig softwareprogramma's.
- Wij debuggen samen om problemen op te lossen.
- Jullie debuggen de code voor de release.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Debuggen with some of the pronouns.
- Vroeger debugde ik de code om fouten op te sporen.
- Toen jij de applicatie ontwikkelde, debugde je regelmatig.
- Hij/Zij debugde vaak softwareprogramma's in het verleden.
- Wij debugden samen om problemen op te lossen.
- Jullie debugden de code voor elke nieuwe versie.
Perfectum
Example perfectum sentences for Debuggen with some of the pronouns.
- Ik heb de code gedebugged en de fouten opgespoord.
- Jij hebt de applicatie gedebugged voor de testfase.
- Hij/Zij heeft regelmatig softwareprogramma's gedebugged.
- Wij hebben samen gedebugged om de problemen op te lossen.
- Jullie hebben de code gedebugged voor de release.