optuigen

Conjugations List of Optuigen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktuig optuigde opheb opgetuigd
jij, je, utuigt optuigde ophebt opgetuigd
hij, zij, hettuigt optuigde opheeft opgetuigd
wijtuigen optuigden ophebben opgetuigd
jullietuigen optuigden ophebben opgetuigd
zij, zetuigen optuigden ophebben opgetuigd

Presens
Beta

Example presens sentences for Optuigen with some of the pronouns.

  • Ik tuig de kerstboom op voor de feestdagen.
  • Jij tuigt je zeilboot op voor een dagje varen.
  • Hij tuigt zijn fiets op met extra verlichting.
  • Zij tuigen het podium op voor het concert.
  • We tuigen de tent op voor het kampeeruitje.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Optuigen with some of the pronouns.

  • Vroeger tuigde ik altijd de kerstboom op voor de feestdagen.
  • Toen ik jonger was, tuigde ik mijn zeilboot op voor een dagje varen.
  • Hij tuigde zijn fiets vroeger op met extra verlichting.
  • Zij tuigden het podium altijd op voor het concert.
  • In het verleden tuigden we de tent op voor het kampeeruitje.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Optuigen with some of the pronouns.

  • Ik heb de kerstboom opgetuigd voor de feestdagen.
  • Jij hebt je zeilboot opgetuigd voor een dagje varen.
  • Hij heeft zijn fiets opgetuigd met extra verlichting.
  • Zij hebben het podium opgetuigd voor het concert.
  • We hebben de tent opgetuigd voor het kampeeruitje.