plattreden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | treed plat | trad plat | heb platgetreden |
jij, je, u | treedt plat | trad plat | hebt platgetreden |
hij, zij, het | treedt plat | trad plat | heeft platgetreden |
wij | treden plat | traden plat | hebben platgetreden |
jullie | treden plat | traden plat | hebben platgetreden |
zij, ze | treden plat | traden plat | hebben platgetreden |
PresensBeta
Example presens sentences for Plattreden with some of the pronouns.
- Ik platred de weg naar het station.
- Jij platret de zandpaden in het bos.
- Hij/Zij/Het platret de grasvelden in het park.
- Wij platreden de modderige paden op de boerderij.
- Jullie platreden de straten van de stad.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Plattreden with some of the pronouns.
- Ik trad de weg naar het station plat.
- Jij trad de zandpaden in het bos plat.
- Hij/Zij/Het trad de grasvelden in het park plat.
- Wij traden de modderige paden op de boerderij plat.
- Jullie traden de straten van de stad plat.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Plattreden with some of the pronouns.
- Ik heb de weg naar het station platgetreden.
- Jij hebt de zandpaden in het bos platgetreden.
- Hij/Zij/Het heeft de grasvelden in het park platgetreden.
- Wij hebben de modderige paden op de boerderij platgetreden.
- Jullie hebben de straten van de stad platgetreden.