poeieren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | poeier | poeierde | heb gepoeierd |
jij, je, u | poeiert | poeierde | hebt gepoeierd |
hij, zij, het | poeiert | poeierde | heeft gepoeierd |
wij | poeieren | poeierden | hebben gepoeierd |
jullie | poeieren | poeierden | hebben gepoeierd |
zij, ze | poeieren | poeierden | hebben gepoeierd |
PresensBeta
Example presens sentences for Poeieren with some of the pronouns.
- Ik poeier regelmatig de boekenkast af.
- Jij poeiert jouw schoenen altijd netjes.
- Hij/Zij poeiert de tafel schoon na het eten.
- Wij poeieren de ramen elke week.
- Zij poeieren de auto grondig voor de vakantie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Poeieren with some of the pronouns.
- Vroeger poeierde ik de boekenkast af.
- Vroeger poeierde jij jouw schoenen altijd netjes.
- Vroeger poeierde hij/zij de tafel schoon na het eten.
- Vroeger poeierden wij de ramen elke week.
- Vroeger poeierden zij de auto grondig voor de vakantie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Poeieren with some of the pronouns.
- Ik heb de boekenkast afgepoeierd.
- Jij hebt jouw schoenen altijd netjes gepoeierd.
- Hij/Zij heeft de tafel schoongepoeierd na het eten.
- Wij hebben de ramen elke week gepoeierd.
- Zij hebben de auto grondig gepoeierd voor de vakantie.