weghuppelen

Conjugations List of Weghuppelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhuppel weghuppelde wegben weggehuppeld
jij, je, uhuppelt weghuppelde wegbent weggehuppeld
hij, zij, hethuppelt weghuppelde wegis weggehuppeld
wijhuppelen weghuppelden wegzijn weggehuppeld
julliehuppelen weghuppelden wegzijn weggehuppeld
zij, zehuppelen weghuppelden wegzijn weggehuppeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Weghuppelen with some of the pronouns.

  • Ik weghuppel naar school.
  • Jij weghuppelt door het park.
  • Hij/Zij weghuppelt vrolijk in de tuin.
  • Wij weghuppelen langs het strand.
  • Jullie weghuppelen snel naar huis.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Weghuppelen with some of the pronouns.

  • Vroeger, toen ik nog klein was, huppelde ik altijd weg.
  • Elke avond huppelde jij weg voor het slapengaan.
  • Toen de vogels begonnen te zingen, huppelde hij/zij weg.
  • Als het druk werd op het feest, huppelden wij weg.
  • Altijd als het ging onweren, huppelden jullie weg naar binnen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Weghuppelen with some of the pronouns.

  • Ik ben weggewuppeld toen ik de bel hoorde.
  • Jij hebt weggehuppeld na het eten.
  • Hij/Zij is weggewuppeld tijdens de pauze.
  • Wij zijn weggehuppeld voordat het begon te regenen.
  • Jullie hebben weggewuppeld zonder afscheid te nemen.