afstommelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stommel af | stommelde af | ben afgestommeld |
jij, je, u | stommelt af | stommelde af | bent afgestommeld |
hij, zij, het | stommelt af | stommelde af | is afgestommeld |
wij | stommelen af | stommelden af | zijn afgestommeld |
jullie | stommelen af | stommelden af | zijn afgestommeld |
zij, ze | stommelen af | stommelden af | zijn afgestommeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Afstommelen with some of the pronouns.
- Ik stommel altijd een beetje af als ik haast heb.
- Jij stommelt vaak rond in de keuken.
- Hij stommelt onhandig door het huis.
- Zij stommelen samen naar de bus.
- We stommelen rustig verder op ons pad.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afstommelen with some of the pronouns.
- Vroeger stommelde ik altijd als ik nerveus was.
- Toen we jong waren, stommelden we overal naartoe.
- Hij stommelde regelmatig over zijn woorden tijdens de presentatie.
- Zij stommelden vroeger elke ochtend naar school.
- We stommelden door de oude straatjes van de stad.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afstommelen with some of the pronouns.
- Ik ben afgestommeld toen ik de trap afliep.
- Jij bent al eerder afgestommeld dan ik.
- Hij is gisteren afgestommeld tijdens de wandeling.
- Zij zijn afgestommeld naar de supermarkt en teruggekomen.
- We zijn afgestommeld tot aan de finishlijn.