rijven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rijf | reef | heb gereven |
jij, je, u | rijft | reef | hebt gereven |
hij, zij, het | rijft | reef | heeft gereven |
wij | rijven | reven | hebben gereven |
jullie | rijven | reven | hebben gereven |
zij, ze | rijven | reven | hebben gereven |
PresensBeta
Example presens sentences for Rijven with some of the pronouns.
- Ik rijd naar mijn werk.
- Jij rijdt altijd te snel.
- Hij/Zij rijdt een nieuwe auto.
- Wij rijden graag in de natuur.
- Zij rijden met de trein naar Amsterdam.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Rijven with some of the pronouns.
- Vroeger reed ik altijd met de bus.
- Jij reed vorig jaar naar Frankrijk.
- Hij/Zij reed langzaam door de stad.
- Wij reden elke zomer naar de camping.
- Zij reden samen naar school.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Rijven with some of the pronouns.
- Ik heb gereden in Italiƫ.
- Jij bent gereden naar het strand.
- Hij/Zij heeft een raceauto gereden.
- Wij hebben gisteren naar huis gereden.
- Zij zijn met de fiets gereden.