zwieren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zwier | zwierde | heb gezwierd |
jij, je, u | zwiert | zwierde | hebt gezwierd |
hij, zij, het | zwiert | zwierde | heeft gezwierd |
wij | zwieren | zwierden | hebben gezwierd |
jullie | zwieren | zwierden | hebben gezwierd |
zij, ze | zwieren | zwierden | hebben gezwierd |
PresensBeta
Example presens sentences for Zwieren with some of the pronouns.
- Ik zwier door het park.
- Jij zwiert graag op de dansvloer.
- Hij/Zij wordt duizelig als hij/zij zwieert.
- Wij zwieren samen in de draaimolen.
- Jullie zwieren vrolijk rond in de tuin.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Zwieren with some of the pronouns.
- Ik zwierde vaak door het park.
- Jij zwierde vroeger graag op de dansvloer.
- Hij/Zij werd duizelig als hij/zij zwierde.
- Wij zwierden altijd samen in de draaimolen.
- Jullie zwierden gisteren vrolijk rond in de tuin.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Zwieren with some of the pronouns.
- Ik heb door het park gezwierd.
- Jij bent graag op de dansvloer gezwierd.
- Hij/Zij is duizelig geworden toen hij/zij gezwierd heeft.
- Wij hebben samen in de draaimolen gezwierd.
- Jullie zijn vrolijk rondgezwierd in de tuin.