aflaten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | laat af | liet af | heb afgelaten |
jij, je, u | laat af | liet af | hebt afgelaten |
hij, zij, het | laat af | liet af | heeft afgelaten |
wij | laten af | lieten af | hebben afgelaten |
jullie | laten af | lieten af | hebben afgelaten |
zij, ze | laten af | lieten af | hebben afgelaten |
PresensBeta
Example presens sentences for Aflaten with some of the pronouns.
- Ik laat de afwas altijd staan.
- Jij laat de hond uit na het eten.
- Hij laat zijn jas op school liggen.
- Zij laten de ramen open tijdens het slapen.
- Wij laten de auto vaak wassen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aflaten with some of the pronouns.
- Vroeger liet ik de afwas altijd staan.
- Toen liet jij de hond uit na het eten.
- Hij liet zijn jas vroeger op school liggen.
- Zij lieten de ramen open tijdens het slapen.
- Wij lieten de auto vaak wassen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aflaten with some of the pronouns.
- Ik heb de afwas laten staan.
- Jij hebt de hond uitgelaten na het eten.
- Hij heeft zijn jas op school laten liggen.
- Zij hebben de ramen open gelaten tijdens het slapen.
- Wij hebben de auto vaak laten wassen.