uitkleien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | klei uit | kleide uit | heb uitgekleid |
jij, je, u | kleit uit | kleide uit | hebt uitgekleid |
hij, zij, het | kleit uit | kleide uit | heeft uitgekleid |
wij | kleien uit | kleiden uit | hebben uitgekleid |
jullie | kleien uit | kleiden uit | hebben uitgekleid |
zij, ze | kleien uit | kleiden uit | hebben uitgekleid |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitkleien with some of the pronouns.
- Ik klei uit voor de wedstrijd.
- Jij kleit uit tijdens de les.
- Hij/Zij kleit uit in het park.
- Wij kleien uit op het strand.
- Jullie kleien uit in de discotheek.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitkleien with some of the pronouns.
- Ik kleide uit toen ik jong was.
- Jij kleidde uit terwijl ik sliep.
- Hij/Zij kleidde uit tijdens de vergadering.
- Wij kleidden uit op de camping.
- Jullie kleidden uit in de speeltuin.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitkleien with some of the pronouns.
- Ik heb uitgekleid tijdens de vakantie.
- Jij hebt uitgekleid op het feestje.
- Hij/Zij heeft uitgekleid met zijn/haar vrienden.
- Wij hebben uitgekleid in het buitenland.
- Jullie hebben uitgekleid op het evenement.