apaiseren

Conjugations List of Apaiseren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikapaiseerapaiseerdeheb geapaiseerd
jij, je, uapaiseertapaiseerdehebt geapaiseerd
hij, zij, hetapaiseertapaiseerdeheeft geapaiseerd
wijapaiserenapaiseerdenhebben geapaiseerd
jullieapaiserenapaiseerdenhebben geapaiseerd
zij, zeapaiserenapaiseerdenhebben geapaiseerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Apaiseren with some of the pronouns.

  • Ik appeaseer de situatie.
  • Jij appeaset de onrustige menigte.
  • Hij/Zij appeaset haar angst.
  • Wij appeaseren de spanning tussen hen.
  • Zij appeasen de conflicten in de regio.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Apaiseren with some of the pronouns.

  • Ik appeaseerde de gespannen sfeer.
  • Jij appeaseerde de boze klant.
  • Hij/Zij appeaseerde hun zorgen.
  • Wij appeaseerden de ruzie tussen hen.
  • Zij appeaseerden de opkomende onrust.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Apaiseren with some of the pronouns.

  • Ik heb geapaiseerd wat er gebeurde.
  • Jij hebt de gemoederen geapaiseerd.
  • Hij/Zij heeft de vijandigheid geapaiseerd.
  • Wij hebben de opstand geapaiseerd.
  • Zij hebben het geschil geapaiseerd.