afratelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ratel af | ratelde af | heb afgerateld |
jij, je, u | ratelt af | ratelde af | hebt afgerateld |
hij, zij, het | ratelt af | ratelde af | heeft afgerateld |
wij | ratelen af | ratelden af | hebben afgerateld |
jullie | ratelen af | ratelden af | hebben afgerateld |
zij, ze | ratelen af | ratelden af | hebben afgerateld |
PresensBeta
Example presens sentences for Afratelen with some of the pronouns.
- Ik raatel de cijfers snel af.
- Jij raatelt de woorden moeiteloos af.
- Hij ratelt zijn verhaal zonder pauze af.
- Zij ratelen de zinnen luidkeels af.
- We ratelen samen over onze dagelijkse activiteiten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afratelen with some of the pronouns.
- Ik ratelde de cijfers snel af.
- Jij ratelde de woorden moeiteloos af.
- Hij ratelde zijn verhaal zonder pauze af.
- Zij ratelden de zinnen luidkeels af.
- We ratelden samen over onze dagelijkse activiteiten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afratelen with some of the pronouns.
- Ik heb de cijfers snel afgerateld.
- Jij hebt de woorden moeiteloos afgerateld.
- Hij heeft zijn verhaal zonder pauze afgerateld.
- Zij hebben de zinnen luidkeels afgerateld.
- We hebben samen over onze dagelijkse activiteiten afgerateld.