chaperonneren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | chaperonneer | chaperonneerde | heb gechaperonneerd |
jij, je, u | chaperonneert | chaperonneerde | hebt gechaperonneerd |
hij, zij, het | chaperonneert | chaperonneerde | heeft gechaperonneerd |
wij | chaperonneren | chaperonneerden | hebben gechaperonneerd |
jullie | chaperonneren | chaperonneerden | hebben gechaperonneerd |
zij, ze | chaperonneren | chaperonneerden | hebben gechaperonneerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Chaperonneren with some of the pronouns.
- Ik chaperonneer de schoolreisjes.
- Jij chaperonneert de kinderen naar het museum.
- Hij/Zij chaperonneert de groep tijdens het uitje.
- Wij chaperonneren de leerlingen naar de theatervoorstelling.
- Jullie chaperonneren de studenten op het excursie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Chaperonneren with some of the pronouns.
- Ik chaperonneerde vroeger regelmatig schoolreisjes.
- Jij chaperonneerde de kinderen altijd naar het museum.
- Hij/Zij chaperonneerde de groep tijdens elk uitje.
- Wij chaperonneerden de leerlingen vaak naar theatervoorstellingen.
- Jullie chaperonneerden de studenten meestal op excursies.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Chaperonneren with some of the pronouns.
- Ik heb de schoolreisjes gechaperonneerd.
- Jij hebt de kinderen naar het museum gechaperonneerd.
- Hij/Zij heeft de groep tijdens het uitje gechaperonneerd.
- Wij hebben de leerlingen naar de theatervoorstelling gechaperonneerd.
- Jullie hebben de studenten op het excursie gechaperonneerd.