opendoen

Conjugations List of Opendoen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdoe opendeed openheb opengedaan
jij, je, udoet opendeed openhebt opengedaan
hij, zij, hetdoet opendeed openheeft opengedaan
wijdoen opendeden openhebben opengedaan
julliedoen opendeden openhebben opengedaan
zij, zedoen opendeden openhebben opengedaan

Presens
Beta

Example presens sentences for Opendoen with some of the pronouns.

  • Ik doe de deur open en stap naar binnen.
  • Hij doet zijn laptop open en begint te werken.
  • Wij doen de ramen open om frisse lucht binnen te laten.
  • Jullie doen de cadeaus open tijdens het verjaardagsfeest.
  • De kinderen doen de kast open en halen hun speelgoed eruit.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opendoen with some of the pronouns.

  • Vroeger deed ik altijd de deur open als mijn ouders thuiskwamen.
  • Hij deed zijn laptop open, maar het bleek niet meer te werken.
  • Wij deden vroeger altijd de ramen open voordat we gingen slapen.
  • Jullie deden vroeger altijd de cadeaus open op kerstochtend.
  • Toen ik klein was, deed ik altijd de kast open om mijn speelgoed te vinden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opendoen with some of the pronouns.

  • Ik heb de deur geopend en ben naar binnen gestapt.
  • Hij heeft zijn laptop geopend en is begonnen te werken.
  • Wij hebben de ramen geopend om frisse lucht binnen te laten.
  • Jullie hebben de cadeaus geopend tijdens het verjaardagsfeest.
  • De kinderen hebben de kast geopend en hun speelgoed eruit gehaald.