tuieren

Conjugations List of Tuieren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktuiertuierdeheb getuierd
jij, je, utuierttuierdehebt getuierd
hij, zij, hettuierttuierdeheeft getuierd
wijtuierentuierdenhebben getuierd
jullietuierentuierdenhebben getuierd
zij, zetuierentuierdenhebben getuierd

Presens
Beta

Example presens sentences for Tuieren with some of the pronouns.

  • Ik tuier door het park.
  • Jij tuiert graag langs de grachten.
  • Hij tuiert met zijn hond in het bos.
  • Wij tuieren op de fiets naar school.
  • Zij tuieren op een boot door de grachten van Amsterdam.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Tuieren with some of the pronouns.

  • Vroeger tuierde ik vaak met mijn vrienden door de stad.
  • Toen ik jong was, tuierde ik elke zomer naar het strand.
  • Hij tuierde regelmatig door het bos om tot rust te komen.
  • Wij tuierden iedere zondagochtend langs de rivier.
  • Zij tuierden altijd met hun kinderen door het park op zondagmiddag.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Tuieren with some of the pronouns.

  • Ik heb getuierd op vakantie in Frankrijk.
  • Jij bent vorige week langs de kust getuierd.
  • Hij heeft al vele kilometers getuierd op zijn racefiets.
  • Wij zijn gisteren door de stad getuierd.
  • Zij hebben vandaag samen getuierd in het park.