betrappen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | betrap | betrapte | heb betrapt |
jij, je, u | betrapt | betrapte | hebt betrapt |
hij, zij, het | betrapt | betrapte | heeft betrapt |
wij | betrappen | betrapten | hebben betrapt |
jullie | betrappen | betrapten | hebben betrapt |
zij, ze | betrappen | betrapten | hebben betrapt |
PresensBeta
Example presens sentences for Betrappen with some of the pronouns.
- Ik betrap hem op het stelen van mijn pen.
- Zij betrapt haar broer terwijl hij liegt.
- De leraar betrapt de studenten op spieken tijdens het examen.
- We betrappen onze kat vaak op het krabben aan de meubels.
- Jullie betrapten mij op het eten van de laatste koekjes.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Betrappen with some of the pronouns.
- Ik betrapte hem op het stelen van mijn pen.
- Zij betrapte haar broer terwijl hij loog.
- De leraar betrapte de studenten op spieken tijdens het examen.
- We betrapten onze kat vaak op het krabben aan de meubels.
- Jullie betrapten mij op het eten van de laatste koekjes.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Betrappen with some of the pronouns.
- Ik heb hem betrapt op het stelen van mijn pen.
- Zij heeft haar broer betrapt terwijl hij loog.
- De leraar heeft de studenten betrapt op spieken tijdens het examen.
- We hebben onze kat vaak betrapt op het krabben aan de meubels.
- Jullie hebben mij betrapt op het eten van de laatste koekjes.