verharen

Conjugations List of Verharen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikverhaarverhaardeben verhaard
jij, je, uverhaartverhaardebent verhaard
hij, zij, hetverhaartverhaardeis verhaard
wijverharenverhaardenzijn verhaard
jullieverharenverhaardenzijn verhaard
zij, zeverharenverhaardenzijn verhaard

Presens
Beta

Example presens sentences for Verharen with some of the pronouns.

  • De hond verhaart veel tijdens de lente.
  • Mijn kat verhaart altijd als het warmer wordt.
  • Jij verhaart regelmatig, maar niet zo erg als mijn konijn.
  • Wij hebben gemerkt dat onze paarden verharen in de herfst.
  • De kameraden vertellen me dat hun vogels verharen in de zomer.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Verharen with some of the pronouns.

  • Vroeger verhaarde mijn hond niet zo veel als nu.
  • Toen ik jong was, verhaarde mijn kat niet zo erg als nu.
  • Jullie verhaarden altijd veel tijdens de zomermaanden.
  • In die tijd verhaarden de paarden van de boerderij elk jaar in het najaar.
  • Als kind merkte ik op dat mijn hamster elk seizoen een beetje verhaarde.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Verharen with some of the pronouns.

  • Mijn hond heeft vorige maand flink verhaard.
  • Ik ben blij dat ik eindelijk mijn kat heb geborsteld, ze heeft flink verhaard.
  • Heb jij gemerkt dat je haarverlies hebt gehad? Je bent waarschijnlijk verhaard.
  • Wij hebben onlangs ontdekt dat onze paarden al verhaard hebben dit jaar.
  • De vrienden hebben me verteld dat hun papegaaien al volledig verhaard zijn.