invliegen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vlieg in | vloog in | ben ingevlogen |
jij, je, u | vliegt in | vloog in | bent ingevlogen |
hij, zij, het | vliegt in | vloog in | is ingevlogen |
wij | vliegen in | vlogen in | zijn ingevlogen |
jullie | vliegen in | vlogen in | zijn ingevlogen |
zij, ze | vliegen in | vlogen in | zijn ingevlogen |
PresensBeta
Example presens sentences for Invliegen with some of the pronouns.
- Ik vlieg over een uur naar Spanje.
- Jij vliegt regelmatig naar het buitenland.
- Hij vliegt met een helikopter over de stad.
- Wij vliegen vaak naar onze familie in België.
- Zij vliegen altijd met KLM naar Amerika.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Invliegen with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, vloog ik vaak met mijn ouders naar de Canarische Eilanden.
- Vroeger vlogen mensen met propellervliegtuigen.
- Elke zomer vlogen we naar ons vakantiehuisje aan het strand.
- Als kind vloog ik altijd met mijn favoriete knuffel in mijn hand.
- Tijdens de vakantie vlogen we naar verschillende Europese steden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Invliegen with some of the pronouns.
- Ik ben gisteren naar Parijs gevlogen.
- Jij hebt al meerdere keren naar Azië gevlogen.
- Hij is vorige week naar Londen gevlogen.
- Wij zijn afgelopen zomer naar Griekenland gevlogen.
- Zij hebben nog nooit naar Afrika gevlogen.