opbrengen

Conjugations List of Opbrengen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbreng opbracht opheb opgebracht
jij, je, ubrengt opbracht ophebt opgebracht
hij, zij, hetbrengt opbracht opheeft opgebracht
wijbrengen opbrachten ophebben opgebracht
julliebrengen opbrachten ophebben opgebracht
zij, zebrengen opbrachten ophebben opgebracht

Presens

Example presens sentences for Opbrengen with some of the pronouns.

  • Ik breng mijn kinderen naar school.
  • Hij brengt een nieuw album uit.
  • Wij brengen veel tijd door in de natuur.
  • Jullie brengen de boodschappen naar huis.
  • Zij brengen een bezoek aan hun grootouders.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Opbrengen with some of the pronouns.

  • Vroeger bracht ik mijn kinderen naar school.
  • Hij bracht regelmatig nieuwe albums uit.
  • Wij brachten vaak tijd door in de natuur.
  • Jullie brachten de boodschappen altijd naar huis.
  • Zij brachten regelmatig een bezoek aan hun grootouders.

Perfectum

Example perfectum sentences for Opbrengen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn kinderen naar school gebracht.
  • Hij heeft een nieuw album uitgebracht.
  • Wij hebben veel tijd in de natuur doorgebracht.
  • Jullie hebben de boodschappen naar huis gebracht.
  • Zij hebben een bezoek aan hun grootouders gebracht.