toemaken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | maak toe | maakte toe | heb toegemaakt |
jij, je, u | maakt toe | maakte toe | hebt toegemaakt |
hij, zij, het | maakt toe | maakte toe | heeft toegemaakt |
wij | maken toe | maakten toe | hebben toegemaakt |
jullie | maken toe | maakten toe | hebben toegemaakt |
zij, ze | maken toe | maakten toe | hebben toegemaakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Toemaken with some of the pronouns.
- Ik maak de deur dicht.
- Hij maakt zijn huiswerk af.
- Zij maken het cadeau open.
- We maken de afspraak voor volgende week.
- Jullie maken de taart klaar.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Toemaken with some of the pronouns.
- Ik maakte de deur dicht.
- Hij maakte zijn huiswerk af.
- Zij maakten het cadeau open.
- We maakten de afspraak voor volgende week.
- Jullie maakten de taart klaar.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Toemaken with some of the pronouns.
- Ik heb de deur dichtgemaakt.
- Hij heeft zijn huiswerk afgemaakt.
- Zij hebben het cadeau opengemaakt.
- We hebben de afspraak voor volgende week gemaakt.
- Jullie hebben de taart klaargemaakt.