depouilleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | depouilleer | depouilleerde | heb gedepouilleerd |
jij, je, u | depouilleert | depouilleerde | hebt gedepouilleerd |
hij, zij, het | depouilleert | depouilleerde | heeft gedepouilleerd |
wij | depouilleren | depouilleerden | hebben gedepouilleerd |
jullie | depouilleren | depouilleerden | hebben gedepouilleerd |
zij, ze | depouilleren | depouilleerden | hebben gedepouilleerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Depouilleren with some of the pronouns.
- Ik depouilleer de documenten.
- Jij depouilleert de administratie.
- Hij/Zij depouilleert de financiƫle gegevens.
- Wij depouilleeren de inventaris.
- Zij depouilleeren de dossiers.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Depouilleren with some of the pronouns.
- Ik depouilleerde de bestanden regelmatig.
- Jij depouilleerde de formulieren vorige week.
- Hij/Zij depouilleerde de contracten elke maand.
- Wij depouilleerden de rapporten gisteren.
- Zij depouilleerden de gegevens vroeger.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Depouilleren with some of the pronouns.
- Ik heb gedepouilleerd.
- Jij hebt gedepouilleerd.
- Hij/Zij heeft gedepouilleerd.
- Wij hebben gedepouilleerd.
- Zij hebben gedepouilleerd.