aftelegraferen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | telegrafeer af | telegrafeerde af | heb afgetelegrafeerd |
jij, je, u | telegrafeert af | telegrafeerde af | hebt afgetelegrafeerd |
hij, zij, het | telegrafeert af | telegrafeerde af | heeft afgetelegrafeerd |
wij | telegraferen af | telegrafeerden af | hebben afgetelegrafeerd |
jullie | telegraferen af | telegrafeerden af | hebben afgetelegrafeerd |
zij, ze | telegraferen af | telegrafeerden af | hebben afgetelegrafeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Aftelegraferen with some of the pronouns.
- Ik afelegraferen de tekst.
- Jij aftelegrafeert de notities.
- Hij/Zij/Het telegrafeert de boodschap af.
- Wij telegraferen de informatie.
- Jullie telegrafeerden de documenten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aftelegraferen with some of the pronouns.
- Ik telegrafeerde de tekst af.
- Jij telegrafeerde de notities af.
- Hij/Zij/Het telegrafeerde de boodschap af.
- Wij telegrafeerden de informatie af.
- Jullie telegrafeerden de documenten af.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aftelegraferen with some of the pronouns.
- Ik heb de tekst afgetelegrafeerd.
- Jij hebt de notities afgetelegrafeerd.
- Hij/Zij/Het heeft de boodschap afgetelegrafeerd.
- Wij hebben de informatie afgetelegrafeerd.
- Jullie hebben de documenten afgetelegrafeerd.