diffameren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | diffameer | diffameerde | heb gediffameerd |
jij, je, u | diffameert | diffameerde | hebt gediffameerd |
hij, zij, het | diffameert | diffameerde | heeft gediffameerd |
wij | diffameren | diffameerden | hebben gediffameerd |
jullie | diffameren | diffameerden | hebben gediffameerd |
zij, ze | diffameren | diffameerden | hebben gediffameerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Diffameren with some of the pronouns.
- Ik diffameer
- Jij diffameert
- Hij/Zij diffameert
- Wij diffameren
- Jullie diffameren
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Diffameren with some of the pronouns.
- Ik difameerde
- Jij difameerde
- Hij/Zij difameerde
- Wij difameerden
- Jullie difameerden
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Diffameren with some of the pronouns.
- Ik heb gedefameerd
- Jij hebt gedefameerd
- Hij/Zij heeft gedefameerd
- Wij hebben gedefameerd
- Jullie hebben gedefameerd