uitklauteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | klauter uit | klauterde uit | ben uitgeklauterd |
jij, je, u | klautert uit | klauterde uit | bent uitgeklauterd |
hij, zij, het | klautert uit | klauterde uit | is uitgeklauterd |
wij | klauteren uit | klauterden uit | zijn uitgeklauterd |
jullie | klauteren uit | klauterden uit | zijn uitgeklauterd |
zij, ze | klauteren uit | klauterden uit | zijn uitgeklauterd |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitklauteren with some of the pronouns.
- Ik klauter uit de boom.
- Jij klautert uit het raam.
- Hij klautert over de hekken.
- Wij klauteren op de rotsen.
- Zij klauteren langs de bergwand.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitklauteren with some of the pronouns.
- Ik klauterde uit de oude schuur.
- Jij klauterde over het hek.
- Hij klauterde langs de boomstammen.
- Wij klauterden op de speeltoestellen.
- Zij klauterden van de hoge klif.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitklauteren with some of the pronouns.
- Ik ben uitgeklauterd van de hoge muur.
- Jij bent uitgeklauterd uit het smalle steegje.
- Hij is uitgeklauterd van de steile trap.
- Wij zijn uitgeklauterd over de grote rotsen.
- Zij zijn uitgeklauterd langs de glibberige helling.