bedreigen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bedreig | bedreigde | heb bedreigd |
jij, je, u | bedreigt | bedreigde | hebt bedreigd |
hij, zij, het | bedreigt | bedreigde | heeft bedreigd |
wij | bedreigen | bedreigden | hebben bedreigd |
jullie | bedreigen | bedreigden | hebben bedreigd |
zij, ze | bedreigen | bedreigden | hebben bedreigd |
PresensBeta
Example presens sentences for Bedreigen with some of the pronouns.
- Hij bedreigt zijn collega's regelmatig met geweld.
- De crimineel bedreigt de getuige om hem de mond te snoeren.
- Ze bedreigen de veiligheid van de buurt door constant lawaai te maken.
- De terroristen bedreigen de vrede in het land met hun aanslagen.
- Kinderen moeten leren dat ze anderen niet mogen bedreigen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bedreigen with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, bedreigde mijn broer me altijd met zijn speelgoedzwaard.
- De pestkoppen bedreigden de zwakkere kinderen op school elke dag.
- Hij bedreigde haar met een mes, maar gelukkig kwam er snel hulp.
- Tijdens de oorlog werden veel mensen bedreigd en gedwongen hun huizen te verlaten.
- De politicus werd herhaaldelijk bedreigd vanwege zijn standpunten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bedreigen with some of the pronouns.
- Hij heeft zijn buurman bedreigd na een langdurige ruzie.
- De politie heeft de verdachte gearresteerd nadat hij iemand had bedreigd.
- Ik heb nog nooit iemand bedreigd in mijn leven.
- Ze hebben de dreigementen serieus genomen en extra beveiliging ingeschakeld.
- Na het ontvangen van de doodsbedreigingen heeft ze de politie gebeld.