breidelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | breidel | breidelde | heb gebreideld |
jij, je, u | breidelt | breidelde | hebt gebreideld |
hij, zij, het | breidelt | breidelde | heeft gebreideld |
wij | breidelen | breidelden | hebben gebreideld |
jullie | breidelen | breidelden | hebben gebreideld |
zij, ze | breidelen | breidelden | hebben gebreideld |
PresensBeta
Example presens sentences for Breidelen with some of the pronouns.
- Ik breidel de paarden tijdens het rijden.
- Jij breidelt de hond zodat hij niet kan wegrennen.
- Hij breidelt zijn enthousiasme om anderen niet af te schrikken.
- Wij breidelen onze emoties in moeilijke situaties.
- Zij breidelen de uitgaven om hun budget onder controle te houden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Breidelen with some of the pronouns.
- Vroeger breidelde ik mijn paard altijd tijdens het rijden.
- Toen ik jong was, breidelde ik mijn nieuwsgierigheid niet.
- Hij breidelde zijn ambitie niet en bleef streven naar succes.
- In die periode breidelden wij onze uitgaven niet genoeg.
- Zij breidelden hun vreugde niet en waren altijd ingetogen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Breidelen with some of the pronouns.
- Ik heb de paarden gebreideld voordat we vertrokken.
- Jij hebt de hond gebreideld om hem onder controle te houden.
- Hij heeft zijn enthousiasme gebreideld om niet te overdrijven.
- Wij hebben onze emoties gebreideld tijdens het gesprek.
- Zij hebben de uitgaven gebreideld om geld te besparen.