bestraten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bestraat | bestraatte | heb bestraat |
jij, je, u | bestraat | bestraatte | hebt bestraat |
hij, zij, het | bestraat | bestraatte | heeft bestraat |
wij | bestraten | bestraatten | hebben bestraat |
jullie | bestraten | bestraatten | hebben bestraat |
zij, ze | bestraten | bestraatten | hebben bestraat |
PresensBeta
Example presens sentences for Bestraten with some of the pronouns.
- Ik bestraat de oprit van mijn huis.
- Jij bestraat de tuin van de buren.
- Hij bestraat de straat met nieuwe stenen.
- Wij bestraten het plein voor de school.
- Zij bestraten het pad naar de ingang.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bestraten with some of the pronouns.
- Vroeger bestraatte ik de oprit van mijn huis.
- Toen bestraatte jij de tuin van de buren.
- Hij bestraatte de straat met nieuwe stenen.
- Wij bestraatten het plein voor de school.
- Zij bestraatten het pad naar de ingang.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bestraten with some of the pronouns.
- Ik heb de oprit van mijn huis bestraat.
- Jij hebt de tuin van de buren bestraat.
- Hij heeft de straat met nieuwe stenen bestraat.
- Wij hebben het plein voor de school bestraat.
- Zij hebben het pad naar de ingang bestraat.