sjansen

Conjugations List of Sjansen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksjanssjansteheb gesjanst
jij, je, usjanstsjanstehebt gesjanst
hij, zij, hetsjanstsjansteheeft gesjanst
wijsjansensjanstenhebben gesjanst
julliesjansensjanstenhebben gesjanst
zij, zesjansensjanstenhebben gesjanst

Presens
Beta

Example presens sentences for Sjansen with some of the pronouns.

  • Ik sjans met mijn collega tijdens de lunchpauze.
  • Jij sjanst vaak op feestjes.
  • Hij/zij sjanst graag met vreemden op straat.
  • Wij sjansen met elkaar sinds de eerste dag van onze ontmoeting.
  • Jullie sjansen altijd met die leuke ober in het café.
  • Zij sjansen met elke persoon die ze tegenkomen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Sjansen with some of the pronouns.

  • Ik sjansete regelmatig met mijn buurmeisje toen ik jong was.
  • Jij sjansete altijd met hem op school.
  • Hij/zij sjansete vaak met die charmante gast in de bar.
  • Wij sjanseten met elkaar tijdens onze vakantie in Italië.
  • Jullie sjanseten met allerlei mensen tijdens dat ene zomerfestival.
  • Zij sjanseten vroeger met elke knappe jongen die ze tegenkwamen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Sjansen with some of the pronouns.

  • Ik heb gesjanst met die aantrekkelijke vreemdeling gisteravond.
  • Jij bent al eerder met haar gesjanst, toch?
  • Hij/zij heeft veel gesjanst toen hij/zij nog vrijgezel was.
  • Wij hebben vaak met elkaar gesjanst op dit soort evenementen.
  • Jullie zijn nooit met elkaar gesjanst, toch?
  • Zij hebben gisteren met verschillende mensen gesjanst op het feestje.