snookeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | snooker | snookerde | heb gesnookerd |
jij, je, u | snookert | snookerde | hebt gesnookerd |
hij, zij, het | snookert | snookerde | heeft gesnookerd |
wij | snookeren | snookerden | hebben gesnookerd |
jullie | snookeren | snookerden | hebben gesnookerd |
zij, ze | snookeren | snookerden | hebben gesnookerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Snookeren with some of the pronouns.
- Ik snooker in mijn vrije tijd.
- Jij snookert goed.
- Hij snookert graag met zijn vrienden.
- Zij snookeren regelmatig in het lokale café.
- We snookeren competitief op nationaal niveau.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Snookeren with some of the pronouns.
- Vroeger snookerde ik elke week.
- Toen ik jong was, snookerde ik veel met mijn broers.
- Gisteren snookerde hij slecht en verloor.
- Ze snookerden altijd met plezier.
- We snookerden lang geleden voor de eerste keer.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Snookeren with some of the pronouns.
- Ik heb gesnookerd gisteravond.
- Jij hebt al vaak gesnookerd.
- Hij heeft met succes gesnookerd in het toernooi.
- Zij hebben de wedstrijd gesnookerd en gewonnen.
- We hebben samen gesnookerd tijdens onze vakantie.