statten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stat | statte | heb gestat |
jij, je, u | stat | statte | hebt gestat |
hij, zij, het | stat | statte | heeft gestat |
wij | statten | statten | hebben gestat |
jullie | statten | statten | hebben gestat |
zij, ze | statten | statten | hebben gestat |
PresensBeta
Example presens sentences for Statten with some of the pronouns.
- Ik stut de boom met een houten paal.
- Jij staat altijd vroeg op.
- Hij stapt in de auto en rijdt weg.
- Wij staan te wachten op de trein.
- Zij stoten per ongeluk de vaas om.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Statten with some of the pronouns.
- Ik stutte de boom met een houten paal.
- Jij stond vroeg op.
- Hij stapte in de auto en reed weg.
- Wij stonden te wachten op de trein.
- Zij stootten per ongeluk de vaas om.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Statten with some of the pronouns.
- Ik heb de boom gestut met een houten paal.
- Jij bent vroeg opgestaan.
- Hij is in de auto gestapt en heeft weggereden.
- Wij hebben staan wachten op de trein.
- Zij hebben per ongeluk de vaas omgestoten.