opwandelen

Conjugations List of Opwandelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikwandel opwandelde opben opgewandeld
jij, je, uwandelt opwandelde opbent opgewandeld
hij, zij, hetwandelt opwandelde opis opgewandeld
wijwandelen opwandelden opzijn opgewandeld
julliewandelen opwandelden opzijn opgewandeld
zij, zewandelen opwandelden opzijn opgewandeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Opwandelen with some of the pronouns.

  • Ik wandel op naar de stad.
  • Hij wandelt regelmatig in het park.
  • Wij wandelen elke dag langs het kanaal.
  • Jullie wandelen graag in de natuur.
  • Zij wandelen snel naar school.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opwandelen with some of the pronouns.

  • Vroeger wandelde ik vaak naar de bibliotheek.
  • Toen ik jonger was, wandelde ik altijd naar mijn vrienden toe.
  • Elke zomer wandelden we samen naar het zwembad.
  • Op dat moment wandelde hij naar de winkel om boodschappen te doen.
  • Gisterenmiddag wandelden zij samen door het park.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opwandelen with some of the pronouns.

  • Ik ben naar het bos opgewandeld.
  • Hij heeft gisteren naar het strand opgewandeld.
  • Wij zijn vorige week naar het museum opgewandeld.
  • Jullie hebben vanochtend naar de markt opgewandeld.
  • Zij zijn een uur geleden naar het park opgewandeld.