handwerken

Conjugations List of Handwerken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhandwerkhandwerkteheb gehandwerkt
jij, je, uhandwerkthandwerktehebt gehandwerkt
hij, zij, hethandwerkthandwerkteheeft gehandwerkt
wijhandwerkenhandwerktenhebben gehandwerkt
julliehandwerkenhandwerktenhebben gehandwerkt
zij, zehandwerkenhandwerktenhebben gehandwerkt

Presens
Beta

Example presens sentences for Handwerken with some of the pronouns.

  • Ik handwerk graag in mijn vrije tijd.
  • Mijn moeder handwerkt prachtige kussenslopen.
  • Jij handwerkt heel precies.
  • Wij handwerken samen aan een quilt.
  • De kinderen handwerken op school.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Handwerken with some of the pronouns.

  • Vroeger handwerkte ik veel met mijn grootmoeder.
  • Hij handwerkte altijd terwijl hij naar de radio luisterde.
  • Toen ik jong was, handwerkte ik elke avond.
  • We handwerkte vroeger altijd tijdens de lange winteravonden.
  • Jullie handwerkte enthousiast aan het breiproject.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Handwerken with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren een gebreide trui afgemaakt.
  • Heeft zij al die borduurwerkjes al klaar?
  • We hebben vorige week een gehaakte deken cadeau gegeven.
  • Hebben jullie ooit een geborduurd schilderij verkocht?
  • De studenten hebben veel handwerktechnieken geleerd.