meevaren

Conjugations List of Meevaren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikvaar meevoer meeheb meegevaren
jij, je, uvaart meevoer meehebt meegevaren
hij, zij, hetvaart meevoer meeheeft meegevaren
wijvaren meevoeren meehebben meegevaren
jullievaren meevoeren meehebben meegevaren
zij, zevaren meevoeren meehebben meegevaren

Presens
Beta

Example presens sentences for Meevaren with some of the pronouns.

  • Ik vaar mee met de boot naar het eiland.
  • Jij vaart mee in de trein naar Amsterdam.
  • Hij/Zij vaart altijd mee tijdens de vakantie.
  • Wij varen graag mee op de fietsroute.
  • Jullie varen regelmatig mee met ons naar het strand.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Meevaren with some of the pronouns.

  • Ik voer altijd mee met mijn vader op zijn zeilboot.
  • Jij voer vroeger regelmatig mee met de veerboot.
  • Hij/Zij voer gisteren mee met de reddingsboot.
  • Wij voeren samen mee tijdens de excursie.
  • Jullie voeren altijd mee op de kanotocht.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Meevaren with some of the pronouns.

  • Ik ben meegvaren met mijn vrienden op hun boot.
  • Jij bent een paar keer meegevaren met ons naar het museum.
  • Hij/Zij is vorige week meegevaren met de rondvaartboot.
  • Wij zijn meegevaren op de vrachtschip naar de haven.
  • Jullie zijn vaker meegevaren met onze zeilboot.