overschepen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | scheep over | scheepte over | heb overgescheept |
jij, je, u | scheept over | scheepte over | hebt overgescheept |
hij, zij, het | scheept over | scheepte over | heeft overgescheept |
wij | schepen over | scheepten over | hebben overgescheept |
jullie | schepen over | scheepten over | hebben overgescheept |
zij, ze | schepen over | scheepten over | hebben overgescheept |
PresensBeta
Example presens sentences for Overschepen with some of the pronouns.
- Ik overscheep vracht naar verschillende havens.
- Jij overscheept de lading naar het buitenland.
- Hij/zij overscheept regelmatig goederen over zee.
- Wij overschepen de containers op tijd.
- Zij overschepen de producten veilig en efficiënt.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Overschepen with some of the pronouns.
- Vroeger scheepte ik de vracht handmatig over.
- Jij scheepte de lading regelmatig over vóór de automatisering.
- Hij/zij scheepte de goederen elke dag over in zijn/haar vorige baan.
- Wij scheepten de containers altijd samen over.
- Zij scheepten de producten vaak verkeerd over in het verleden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Overschepen with some of the pronouns.
- Ik heb de goederen overgescheept naar de juiste bestemming.
- Jij hebt de vracht succesvol overgescheept.
- Hij/zij heeft de lading vorige week overgescheept.
- Wij hebben de containers zorgvuldig overgescheept.
- Zij hebben de producten zonder problemen overgescheept.