opmeten

Conjugations List of Opmeten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmeet opmat opheb opgemeten
jij, je, umeet opmat ophebt opgemeten
hij, zij, hetmeet opmat opheeft opgemeten
wijmeten opmaten ophebben opgemeten
julliemeten opmaten ophebben opgemeten
zij, zemeten opmaten ophebben opgemeten

Presens
Beta

Example presens sentences for Opmeten with some of the pronouns.

  • Ik meet de afstand tussen de twee punten op.
  • Jij meet de lengte van de kamer op.
  • Hij meet de hoogte van de boom op.
  • Zij meten de breedte van het gebouw op.
  • We meten de diepte van de rivier op.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opmeten with some of the pronouns.

  • Vroeger mat ik de lengte van de planken op.
  • Toen mat jij de breedte van het raam op.
  • Hij mat altijd de afstand tussen de bomen op.
  • Vroeger mat zij de diepte van de put op.
  • We maten de hoogte van de bergen op tijdens onze expeditie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opmeten with some of the pronouns.

  • Ik heb de oppervlakte van het terrein opgemeten.
  • Jij hebt de omtrek van de cirkel opgemeten.
  • Hij heeft de temperatuur van het water opgemeten.
  • Zij hebben de snelheid van de auto opgemeten.
  • We hebben de hoek van de driehoek opgemeten.