zabben
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zab | zabde | heb gezabd |
jij, je, u | zabt | zabde | hebt gezabd |
hij, zij, het | zabt | zabde | heeft gezabd |
wij | zabben | zabden | hebben gezabd |
jullie | zabben | zabden | hebben gezabd |
zij, ze | zabben | zabden | hebben gezabd |
PresensBeta
Example presens sentences for Zabben with some of the pronouns.
- Ik zab met mijn vrienden in het park.
- Jij zabt graag in de zee tijdens de zomer.
- Hij/zij/het zabt elke ochtend voordat hij/zij naar het werk gaat.
- Wij zabben samen op vrijdagavonden.
- Jullie zabben altijd veel tijdens feestjes.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Zabben with some of the pronouns.
- Vroeger zabte ik met mijn vrienden in het park.
- Jij zabte graag in de zee tijdens de zomermaanden.
- Hij/zij/het zabte elke ochtend voordat hij/zij naar het werk ging.
- Wij zabten samen op vrijdagavonden.
- Jullie zabten altijd veel tijdens feestjes.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Zabben with some of the pronouns.
- Ik heb gezabt met mijn vrienden in het park.
- Jij hebt graag in de zee gezabt tijdens de zomer.
- Hij/zij/het heeft elke ochtend gezaabd voordat hij/zij naar het werk ging.
- Wij hebben samen op vrijdagavonden gezabt.
- Jullie hebben altijd veel gezabt tijdens feestjes.