kotteren

Conjugations List of Kotteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkotterkotterdeheb gekotterd
jij, je, ukottertkotterdehebt gekotterd
hij, zij, hetkottertkotterdeheeft gekotterd
wijkotterenkotterdenhebben gekotterd
julliekotterenkotterdenhebben gekotterd
zij, zekotterenkotterdenhebben gekotterd

Presens

Example presens sentences for Kotteren with some of the pronouns.

  • Ik koter
  • Jij kotert
  • Hij/Zij kotert
  • Wij koter en
  • Jullie koter en

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Kotteren with some of the pronouns.

  • Ik koterde
  • Jij koterde
  • Hij/Zij koterde
  • Wij koterd en
  • Jullie koterd en

Perfectum

Example perfectum sentences for Kotteren with some of the pronouns.

  • Ik heb gekoterd
  • Jij hebt gekoterd
  • Hij/Zij heeft gekoterd
  • Wij hebben gekoterd
  • Jullie hebben gekoterd